'Het bezit van cryptovaluta is geen aanleiding voor een gebrek aan vertrouwen'
Een cliënte benadert een notariskantoor voor het wijzigen van haar testament en het opstellen van een levenstestament. Zij wil graag de notaris in haar testament tot executeur benoemen. Per e-mail vraagt zij diezelfde dag of ook cryptovaluta in een codicil of legaat kunnen worden opgenomen. Kort daarna laat de betrokken kandidaat-notaris cliënte telefonisch weten dat het notariskantoor geen digitale nalatenschappen behandelt. Cliënte verkoopt daarna de cryptovaluta en laat dat per e-mail weten. Zij zegt te verwachten dat het notariskantoor haar nalatenschap zal afwikkelen.
In een volgend telefoongesprek deelt de kandidaat-notaris cliënte mee dat de notaris niet tot executeur in het testament benoemd wil worden en dat hij het dossier zal sluiten. Het notariskantoor stuurt haar geen declaratie. Cliënte dient een klacht in bij de kamer voor het notariaat. Haar belangrijkste verwijt is dat er in strijd met de ministerieplicht is gehandeld.
De notarissen voeren de volgende redenen aan voor dienstweigering: de telefoongesprekken met cliënte, haar ontevredenheid over het niet willen afwikkelen van haar digitale nalatenschap, het risico dat er toch digitaal vermogen zou zijn en haar wens om meer kosten te vermijden. Dat heeft ertoe geleid dat de notaris niet tot executeur in het testament benoemd wilde worden. Tussen hem en cliënte ontbreekt het vertrouwen dat aan de basis hoort te liggen voor het opstellen van een testament. Met cliënte is besproken dat zij naar een andere notaris moet gaan.
Lichtvaardig
De kamer stelt voorop dat de notaris een ministerieplicht heeft vanwege zijn exclusieve bevoegdheid om authentieke akten te verlijden. De ministerieplicht is niet absoluut. Soms is de notaris verplicht zijn dienst te weigeren, maar dat is hier niet het geval. De kamer volgt niet het standpunt van de notaris dat het ontbreken van het benodigde vertrouwen aan de dienstverlening in de weg stond.
Het bezit van cryptovaluta is geen aanleiding voor een gebrek aan vertrouwen van de kandidaat-notaris in cliënte. De melding van het bezit van de cryptovaluta is nog op de dag van de bespreking gedaan. Het is niet gebleken dat cliënte dit bewust heeft verzwegen. Het ligt eerder voor de hand dat zij dit bezit (ter waarde van circa 250 euro) vergeten was te melden. Toen de digitale nalatenschap voor het notariskantoor een beletsel bleek, heeft cliënte haar cryptovaluta verkocht en dit meteen aan de kandidaat-notaris gemeld. Daarbij heeft zij opnieuw haar wens uitgesproken dat het notariskantoor haar nalatenschap zou afwikkelen. De kandidaat-notaris heeft vervolgens gezegd dat zij er niet op kon vertrouwen dat cliënte daadwerkelijk alle cryptomunten had verkocht. Het is begrijpelijk dat cliënte dit als kwetsend heeft ervaren.
De notaris voert ook aan dat hij dienst heeft geweigerd omdat de cliënte (steeds) aanvullende wensen had. Maar de kamer constateert dat er slechts één offerte is gestuurd. Cliënte betwist dat zij niet bereid was om meer kosten te betalen. De notaris heeft dat ook niet concreet onderbouwd. Daarom kan de kamer niet aannemen dat dit aan de dienstverlening in de weg stond.
Een notaris mag de cliënt voor specialistische werkzaamheden doorverwijzen naar een andere notaris. Voorwaarde daarbij is telkens dat de notaris naar wie is doorverwezen het verzoek aanvaardt. Cliënte is echter niet concreet naar een andere notaris doorverwezen.
Het eindoordeel van de kamer is dat de notaris te lichtvaardig en op voor cliënte onnodig grievende wijze is uitgegaan van een vertrouwensbreuk met cliënte en daarop de dienstweigering door het notariskantoor heeft gebaseerd.
Geen helder onderscheid
In deze uitspraak valt op dat de kamer geen onderscheid maakt tussen de aarzeling die de notaris heeft om een benoeming tot executeur in het testament te aanvaarden en zijn weigering om het (levens)testament te passeren. Het had voor de hand gelegen om dat onderscheid wel te maken. De ministerieplicht is de keerzijde van het domeinmonopolie. Waar de dienstverlening door de notaris niet noodzakelijk is, is er ook geen ministerieplicht. ‘Noodzakelijk’ wordt doorgaans overigens ruimer opgevat dan ‘wettelijk noodzakelijk’. Ook als een notariële akte feitelijk noodzakelijk is, wordt een ministerieplicht wel aangenomen. Voor een testament is er een wettelijk domeinmonopolie en voor het levenstestament is er een feitelijk domeinmonopolie, omdat instanties zoals banken meestal een notarieel levenstestament eisen.
Dat geldt allemaal niet voor de benoeming tot executeur. Er zijn vele (professionele) executeurs die geen notaris zijn. Daarom is er geen verplichting voor een notaris om zo’n benoeming te aanvaarden (Hof Amsterdam 5 oktober 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AZ0249). In dat licht is het wat kunstmatig om wel een verplichting aan te nemen om de eigen benoeming in een testament te zetten. Als de notaris van tevoren al weet dat hij de benoeming niet zal aanvaarden, dan mag hij de dienst wat dat betreft weigeren. Dat is voor dat gedeelte van het testament een gegronde (andere) reden voor dienstweigering, maar niet voor het héle testament. Dat een andere notaris dan de passerend notaris tot executeur wordt benoemd, is evenmin een geldige reden voor dienstweigering. Van een notaris mag worden verwacht dat die de cliënt indien gewenst helpt bij het vinden van een geschikte executeur.
De notaris heeft zijn dienstweigering met name onderbouwd met een gebrek aan vertrouwen. Terecht oordeelt de kamer dat het bezit van cryptovaluta op zichzelf onvoldoende is voor een gebrek aan vertrouwen in de cliënt. De kamer heeft zich niet uitgelaten over de vraag of de wens van cliënte om in haar testament te beschikken over cryptovaluta op zichzelf voldoende reden is voor doorverwijzing. We mogen aannemen dat in de zeer nabije toekomst van notarissen verwacht mag worden dat zij daarmee raad weten (Kamer voor het notariaat Amsterdam, 27 februari 2025, ECLI:NL:TNORAMS:2025:5).